Vandaag gaan we weer een behoorlijk stuk rijden, nu naar het zuiden. Eerst gaan we pinnen en doen we boodschappen. In de supermarkt zien we ook weer Himba dames met baby op de rug, mensen van andere stammen en een handjevol blanke toeristen. Er wordt gebedeld in de winkel en er lijken meer mensen rond te hangen dan daadwerkelijk iets te kopen. Bij de uitgang moet je de bon laten zien aan iemand in een uniform, die daar een krul op zet.
Op de parkeerplaats ook een drukke boel, 2 jongetjes hebben op de auto gepast en krijgen een muntje. Dan gaan we tanken, weer 90 liter, dus kunnen we weer vooruit. We nemen de gravel road naar Sesfontein, die door de bergen loopt. Het landschap verandert van uitgestrekte velden met stekelige struiken in rotsachtige bergen. We komen langs kleine Himba nederzettingen en zien af en toe een tegenligger. De weg is prima, alleen bij de bergpas gaan we iets langzamer. Eenmaal over de pas zien we een groene vallei, bomen met blaadjes. Zo wijds dat je het niet op de foto krijgt. We slaan af naar Sesfontein, waar we willen lunchen. Hier zien we veel Herero dames en wat hutjes. Er is ook een oud Duits fort, dat in een oase van bloemen en palmen ligt. Echt een toeristenhotel, locale eettentjes zien we niet echt. We zijn de enige gasten en bestellen een tosti (ook het enige lunchgerecht). Mooi plekje. We bekijken nog even het kleine Duitse kerkhof, waarna we vertrekken. De security guard heeft de voorruit schoongemaakt.
We pakken nog een bergpas en het landschap verandert weer, rode rotsen en hoge blauwgrijze graspollen. Onderweg zien we springbokjes, een struisvogel, kudu’s en gemsbokken in het wild. We horen opeens pffff en denken nog; wat is dat? Ja hoor, een lekke band. Niet een beetje lek, helemaal stukgereden. Dus even zonnebrand smeren en aan de slag. Gelukkig weten we waar alle gereedschap ligt en hebben we het in de hitte toch snel voor elkaar. Al met al klein half uurtje aan de kant gestaan en er is geen auto voorbij gekomen. Dan krijg je wel groot ontzag voor de heftige natuur hier. We rijden door naar Palmwag en besluiten daar te overnachten bij een lodge. Bij het inchecken vragen we hoe ver het nog is naar de volgende plaats; 120 km! Wij dachten in Palmwag een nieuwe band te kopen, maar dat kan dus niet, Palmwag is alleen een lodge. Als we bellen met de verhuurmaatschappij geeft men aan dat we naar Kamanjab moeten voor een band. Iets uit de richting van ons plan, maar we doen het wel morgen, want 1 reservewiel vinden we te weinig.
De lodge is prachtig, geweldig uitzicht vanaf onze kampeerplek. We zien de olifantenpoep al liggen, een paar meter weg, dus dat stemt hoopvol. Als we net een duik in het zwembad hebben genomen, staan andere toeristen druk te wijzen. Een woestijnolifant, dichtbij de lodge en 2 met een kleintje in de verte. Geweldig! De olifant komt steeds dichterbij en loopt het pad op het terrein op. Daarna loopt ie de binnenplaats op en eet hier en daar een blaadje. Dan steekt ie over langs het zwembad waarna hij weer de natuur in verdwijnt. Bizarre ervaring!
’s Avonds eten we in het restaurant. De kok komt langs de tafels om te vragen of het smaakt; een jonge vent van Duitse afkomst. Van de wijn zijn we een beetje tipsy, dus maken we bij de tent nog een kopje koffie. In het doodstille donker genieten we van de inmense sterrenhemel boven de woestijn. Dan snel naar bed, want het is hier ’s avonds best fris. Want een mooi avontuur.